vervoegen8

werkwoorden vervoegen voltooid deelwoord

Vul het werkwoord op de juiste manier in. Klik op nakijken om eventuele fouten te verbeteren. Je kunt niet spieken. Je moet 3x hetzelfde antwoord invullen!!

(proppen)
1 ik heb
hij heeft
wij hebben

(reizen)
2 ik heb
hij heeft
wij hebben

(rennen)
3 ik heb
hij heeft
wij hebben

(schakelen)
4 ik heb
hij heeft
wij hebben

(sjezen)
5 ik heb
hij heeft
wij hebben

(smeken)
6 ik heb
hij heeft
wij hebben

(starten)
7 ik ben
hij is
wij zijn

(stropen)
8 ik heb
hij heeft
wij hebben

(verbazen)
9 ik ben
hij is
wij zijn

(zich verbeelden)
10 ik heb me
hij heeft zich
wij hebben ons

(verbeteren)
11 ik heb
hij heeft
wij hebben

(verbrand)
12 ik heb
hij heeft
wij hebben

(verhuizen)
13 ik ben
hij is
wij zijn

(verkleden)
14 ik ben
hij is
wij zijn

(vermelden)
15 ik heb
hij heeft
wij hebben

(vermoorden)
16 ik ben
hij is
wij zijn

(versperren)
17 ik heb
hij heeft
wij hebben

(zich verstuiken)
18 ik heb me
hij heeft zich
wij hebben ons

(versieren)
19 ik ben
hij is
wij zijn

(dat verwachten)
20 ik heb dat
hij heeft dat
wij hebben dat

(vluchten)
21 ik ben
hij is
wij zijn

(dat vrezen)
22 ik heb dat
hij heeft dat
wij hebben dat

(zich wassen)
23 ik heb me
hij heeft zich
wij hebben ons

(dat wensen)
24 ik heb dat
hij heeft dat
wij hebben dat

(dat zeven)
25 ik heb dat
hij heeft dat
wij hebben dat

(daarvoor zorgen)
26 ik heb daarvoor
hij heeft daarvoor
wij hebben daarvoor

(zwaaien)
27 ik heb
hij heeft
wij hebben

(dat neerzetten)
28 ik heb dat
hij heeft dat
wij hebben dat

(dat vullen)
29 ik heb dat
hij heeft dat
wij hebben dat

(dat voorspellen)
30 ik heb dat
hij heeft dat
wij hebben dat