vervoegen 6a

werkwoorden vervoegen

Vul het werkwoord op de juiste manier in. Klik op nakijken om eventuele fouten te verbeteren. Je kunt niet spieken.

1 (t.t. vluchten)
ik
hij
wij

(v.t. vluchten)
ik
hij
wij

2 (t.t. vrezen)
ik
hij
wij

(v.t. vrezen)
ik
hij
wij

3 (t.t. wassen)
ik
hij
wij

(v.t. wassen)
ik
hij
wij

4 (t.t. wensen)
ik
hij
wij

(v.t. wensen)
ik
hij
wij

5 (t.t. zeven)
ik
hij
wij

(v.t. zeven)
ik
hij
wij

6 (t.t. zuchten)
ik
hij
wij

(v.t. zuchten)
ik
hij
wij

7 (t.t. zwaaien)
ik
hij
wij

(v.t. zwaaien)
ik
hij
wij

8 (t.t. zorgen)
ik
hij
wij

(v.t. zorgen)
ik
hij
wij

9 (t.t. vorderen)
ik
hij
wij

(v.t. vorderen)
ik
hij
wij

10 (t.t. verzorgen)
ik
hij
wij

(v.t. verzorgen)
ik
hij
wij