vervoegen 4a

vervoegen 4

Vul de juiste antwoorden in. Je kunt niet spieken.

1 (t.t. poten)
ik
hij
wij

(v.t. poten)
ik
hij
wij

2 (proppen t.t.)
ik
hij
wij

(proppen v.t.)
ik
hij
wij

3 (t.t. reizen)
ik
hij
wij

(v.t. reizen)
ik
hij
wij

4 (t.t. repareren)
ik
hij
wij

(v.t. repareren)
ik
hij
wij

5 (t.t. schakelen)
ik
hij
wij

(v.t. schakelen)
ik
hij
wij

6 (t.t. sjezen)
ik
hij
wij

(v.t. sjezen)
ik
hij
wij

7 (t.t. smeken)
ik
hij
wij

(v.t. smeken)
ik
hij
wij

8 (t.t. starten)
ik
hij
wij

(v.t. starten)
ik
hij
wij

9 (t.t. stropen)
ik
hij
wij

(v.t. stropen)
ik
hij
wij

10 (t.t. verbazen)
ik
hij
wij

(v.t. verbazen)
ik
hij
wij