vervoegen 3a

werkwoorden vervoegen

Vul het werkwoord op de juiste manier in. Klik op nakijken om eventuele fouten te verbeteren. Je kunt niet spieken.

1 (t.t. mankeren)
ik
hij
wij

(v.t. mankeren)
ik
hij
wij

2 (t.t. melden)
ik
hij
wij

(v.t. melden)
ik
hij
wij

3 (t.t. noemen)
ik
hij
wij

(v.t. noemen)
ik
hij
wij

4 (t.t. oefenen)
ik
hij
wij

(v.t. oefenen)
ik
hij
wij

5 (t.t. onderscheiden)
ik
hij
wij

(v.t. onderscheiden)
ik
hij
wij

6 (t.t. ontmoeten)
ik
hij
wij

(v.t. ontmoeten)
ik
hij
wij

7 (t.t. peinzen)
ik
hij
wij

(v.t. peinzen)
ik
hij
wij

8 (t.t. plagen)
ik
hij
wij

(v.t. plagen)
ik
hij
wij

9 (t.t. poetsen)
ik
hij
wij

(v.t. poetsen)
ik
hij
wij

10 (t.t. polijsten)
ik
hij
wij

(v.t.)
ik
hij
wij