vervoegen 2a

werkwoorden vervoegen

Vul het werkwoord op de juiste manier in. Klik op nakijken om eventuele fouten te verbeteren. Je kunt niet spieken.

1 (t.t. crossen)
ik
hij
wij

(v.t. crossen)
ik
hij
wij

2 (t.t. dalen)
ik
hij
wij

(v.t. dalen)
ik
hij
wij

3 (t.t. doden)
ik
hij
wij

(v.t. doden)
ik
hij
wij

4 (t.t. doseren)
ik
hij
wij

(v.t. doseren)
ik
hij
wij

5 (t.t. durven)
ik
hij
wij

(v.t. durven)
ik
hij
wij

6 (t.t. geloven)
ik
hij
wij

(v.t. geloven)
ik
hij
wij

7 (t.t. heersen)
ik
hij
wij

(v.t. heersen)
ik
hij
wij

8 (t.t. heten)
ik
hij
wij

(v.t. heten)
ik
hij
wij

9 (t.t. jennen)
ik
hij
wij

(v.t. jennen)
ik
hij
wij

10 (t.t. lachen)
ik
hij
wij

(v.t. lachten)
ik
hij
wij