vervoegen 1a

werkwoorden vervoegen

Vul het werkwoord op de juiste manier in. Klik op nakijken om eventuele fouten te verbeteren. Je kunt niet spieken.

1 (babbelen t.t.)

ik
hij
wij

(babbelen v.t.)
ik
hij
wij

2 (bedoelen t.t.)

ik
hij
wij

(bedoelen v.t.)

ik
hij
wij

3 (bellen t.t.)

ik
hij
wij

(bellen v.t.)

ik
hij
wij

4 (bereiken t.t.)

ik
hij
wij

(bereiken v.t.)

ik
hij
wij

5 (beroven t.t.)

ik
hij
wij

(beroven v.t.)

ik
hij
wij

6 (besteden t.t.)

ik
hij
wij

(besteden v.t.)

ik
hij
wij

7 (betalen t.t.)

ik
hij
wij

(betalen v.t.)

ik
hij
wij

8 (bewaken t.t.)

ik
hij
wij

(bewaken v.t.)

ik
hij
wij

9 (boffen t.t.)
ik
hij
wij

(boffen v.t.)
ik
hij
wij

10 (checken t.t.)
ik
hij
wij

(checken v.t.)
ik
hij
wij