verleden tijd 4 (alleen --de of --den achter de stam plakken)

Bij deze oefening dus alleen de of den achter de stam!

Vul de verleden tijd in. Meestal heb je het goed als je schrijft wat je hoort. Bijvoorbeeld ik zwem=zwom, duw=duwde, klap=klapte. Als je niet goed kunt horen of je --te/--ten of --de/--den achter de stam moet plakken doe je het volgende:
1. Wat is het hele werkwoord?
2. Schrijf vast de STAM op. (= ik ..........)
3. Laat de EN op het einde van het hele werkwoord weg.
4. Zit de laatste letter die nu op het einde staat wel/niet in T KoFSCHiP?
5. Ja= te of ten achter de stam plakken. Nee= de of den achter de stam plakken.
6. Kijk goed of de zin in het enkelvoud of meervoud staat!
Bijvoorbeeld: niezen, stam: nies, als de EN op het einde weg is, is de z de laatste letter, de z zit
niet in T KoFSCHiP, dus bij enkelvoud DE plakken en bij meervoud DEN plakken.
Dus: Ik niesde mijn zakdoek vol. Wij niesden het hele lesuur vanwege het stof.
Klik onderaan de oefening op NAKIJKEN als je alles hebt gemaakt. Verbeter evenuele fouten en klik nogmaal op NAKIJKEN. Succes!

1. Gisteren (melden) we ons bij de mentor.
2. Waarom (antwoorden) je niet terug?
3. Wij (beloven) niks aan jullie groep.
4. Hij (beroven) voor de tweede keer de bank.
5. Wie (aanranden) dat meisje toen aan?
6. Toen (raden) ik nog maar een keer.
7. (beweerden) die kinderen dat echt?
8. De man (leiden) de groep leerlingen naar buiten.
9. Toen (kleden) hij zich veel leuker op het feest.
10. Jullie (piekeren) vorig jaar te veel.
11. De soldaten (doden) toen veel burgers.
12. Francis (verbeelden) zich heel wat op die verjaardag.
13. Die vorige (vrijen) veel beter.
14. Bianca en Chantal (zeven) het zand.
15. Die mensen (reizen) per kameel.
16. Het huis (branden) nogmaals af.
17. Alle eerste klassers (volgen) de uitslagen.
18. Ik (voorbereiden) deze oefening goed voor.
19. Het koolmeesje (broeden) daar toen ook.
20. De brandweermannen (duwen) de muur om.
21. Afgelopen week (baden) we nog in dat mooie bad.
22. Ik (niezen) me een ongeluk door al dat stof.
23. Het vliegtuig (landen) weer eens te laat.
24. De wind (suizen) door Rawya's haar.
25. Je (gooien) toch wel overal de of den achter de stam?