Vul de verleden tijd in. Meestal heb je het goed als je schrijft wat je hoort. Bijvoorbeeld ik zwem=zwom, duw=duwde, klap=klapte. Als je niet goed kunt horen of je --te/--ten of --de/--den achter de stam moet plakken doe je het volgende:
1. Wat is het hele werkwoord?
2. Schrijf vast de STAM op. (= ik ..........)
3. Laat de EN op het einde van het hele werkwoord weg.
4. Zit de laatste letter die nu op het einde staat wel/niet in T KoFSCHiP?
5. Ja= te of ten achter de stam plakken. Nee= de of den achter de stam plakken.
6. Kijk goed of de zin in het enkelvoud of meervoud staat!
Bijvoorbeeld: niezen, stam: nies, als de EN op het einde weg is, is de z de laatste letter, de z zit
niet in T KoFSCHiP, dus bij enkelvoud DE plakken en bij meervoud DEN plakken.
Dus: Ik niesde mijn zakdoek vol. Wij niesden het hele lesuur vanwege het stof.
Klik onderaan de oefening op NAKIJKEN als je alles hebt gemaakt. Verbeter evenuele fouten en klik nogmaal op NAKIJKEN. Succes!