oefening 2 H1

Vul het goede woordje in.


Zet de woordjes op de goede plaats. Wie wordt er bedoeld?

de oom...de tante...de vader.........de neef.........de moeder..........de kleinzoon..............de vrouw............de zus..........de nicht......de kleindochter (de moet ervoor staan bij je antwoord)

De man is getrouwd. .................. is best mooi met haar lange haar, .
........................ die nog klein is van die broer speelt met poppen. .
Wat is hij streng voor zijn dochter. ............. Hij wordt erg boos. .
............................ kookt bijna elke dag lekker eten. Ze vindt het leuk. .
De oma heeft een dochter en die dochter heeft een jongentje.... .
De opa heeft een zoon en zoon heeft een meisje. .
De tante heeft een dochter. Dat is jouw.... .
De oom heeft een zoon, dat is jouw......... .
Jouw vader heeft een broer. Dait is dus jouw....... .
Jouw vader heeft ook nog een zus. Dat is jouw,,,,,, .