Oefening 3/ 2 les5

Zet de woordjes goed.


Zet de woordjes op de goede plaats

duur......vindt........dragen...........past................de winkel................overhemd.............kleren.........duur.....broek....mooie......maat.....kost


Pieter werkt in een winkel. Hij verkoopt televisies Hij moet voor zijn werk
mooie kleren .
Pieter kijkt thuis in zijn kast. Hij heeft geen kleren
meer voor zijn werk. Zijn is oud en zijn
is kapot. Hij moet naar
voor nieuwe kleren. Dat vindt Pieter niet leuk.
In de eerste winkel hij de kleren niet mooi. In de
tweede winkel ziet hij een goede broek. Maar de broek
hem niet. Pieter ziet in de derde winkel een overhemd in de goede
. Hij 75 euro.
Er is ook een zwarte broek. Die kost 100 euro.
Pieter vind het wel , maar hij is klaar. Hij heeft weer
goede voor zijn werk.