Les 13 alles door elkaar (toets)

Toets
ë = alt 137

Niet praten tijdens de toets!

1 Mijn vader heeft eindelijk eens onze oven (reinigen) .
2 Ik (binden) je tas wel even achter op je fiets.
3 Vijf jaar geleden (richten) we een volleybalvereniging op.
4 (Vermoeden) jij niet, dat we die verrassing hadden meegebracht?
5 Voor de wedstrijd begon, (starten) de coureur zijn auto alvast.
6 De (verpachten) landerijen werden goedkoop aan de boeren verkocht.
7 Weet jij of ik volgende week ook op die receptie verwacht (worden) ?
8 (Begeleiden) dat grote orkest alle zangers tijdens het songfestival?
9 Gisteravond renden we (gillen) over de kermis.
10 Nadat de cake gebakken was, (wachten) we tot hij afgekoeld was.
11 De (aanbranden) havermoutpap kon ik niet door mijn keel krijgen.
12 Er (worden) beweerd dat Terschelling de grootste gemeente is.
13 Het is waar dat ik het alleen met hard werken nog (redden) .
14 (Vermijden) jij liever de omgang met die brutale jongen.
15 Ik vind het naar, als mijn moeder steeds op mijn broer (schelden) .
16 Bij die tv-quiz gisteren (antwoorden) het echtpaar steeds verkeerd.
17 De stervoetballer (missen) afgelopen wedstrijd drie keer een kans voor open doel.
18 Waarom (rijden) je oudste broer altijd zo hard op zijn brommer?
19 Ik heb na die aanrijding een vergoeding voor mijn fiets (eisen) .
20 Help me alsjeblieft even, anders (redden) ik het niet.
21 Mijn zus van zeven (onderscheiden) de letters in een woord nog niet.
22 Vorig jaar (vermelden) veel kandidaten hun examennummer niet.
23 Tijdens de bevrijdingsfeesten gisteren (ploffen) veel ballonnen uit elkaar.
24 Het lichaam van de (vermoorden) man werd met een laken afgedekt.
25 We waren zeer (verbazen) , toen we de prijs gewonnen hadden.
26 (Winden) je toch niet zo op over het besluit om ermee te stoppen.
27 (Bevrijden) de schurk zich in die film van zijn handboeien?
28 Toen er ingebroken was, (melden) we dat direct bij de politie.
29 Op het (onverlicht) pad konden we de paaltjes niet goed zien.
30 We vinden het niet zo leuk, dat onze buurman duiven (houden) .
31 Dat cadeau (worden) je pas gegeven als je geslaagd bent.
32 Zeg die verkoper maar, dat ik niet meer dan tien euro (bieden) .
33 (Aanvaarden) je nu eindelijk, dat je niet alles kunt zeggen?
34 Toen Nederland scoorde, werd er door iedereen (juichen) .
35 Hij was zo nieuwsgierig, dat hij de computer had (slopen) .
36 De speelsters van Klein Zwitserland hadden goed (hockeyen) .
37 De commissaris (vermoed) , dat de inbrekers (waarschuwen) waren.
38 Het komt vaker voor dat men voortijdig getipt (worden) .
39 Men (verlangen) dan achteraf een flink bedrag aan tipgeld.
40 (Beheersen) je dit soort spellingproblemen al?