geregeld spreken 2

Zet het goede antwoord in de zin.


Kies uit... ben...bent....is...zijn


Het meisje blij.
De dokter in het ziekenhuis.
De kinderen op school.
De man bij de gemeente.
De docent in de auto.
Ik thuis.
De cursisten moe.
De baas klein.
Jij lief.
De docenten aardig.